Je kunt nog zoveel mooie wijkinitiatieven hebben en bevlogen wijkambtenaren in een wijk zetten; als de verbinding met de rest van de overheid en betrokken organisaties - kortom met ‘het systeem’ - ontbreekt, dan werkt het maar half.
De afgelopen Dag van de Stad, op 9 oktober in Arnhem, stond in het teken van wijken. Een actueel thema, want ‘de wijk’ als plek van overheidshandelen is (weer) helemaal in. Zelf nam ik als tafeldame deel aan een door mij geïnitieerde talkshow over wijkgericht werken. Daar vroeg ik me hardop af: wijkgericht werken klinkt intuïtief waardevol, maar wat vraagt het van de overheid en wat maakt het ook uitdagend?
Drie lessen bleven bij mij hangen:
Tijdens de talkshow vertelde wethouder Mark Lauriks over de Arnhemse wijkaanpak met de toepasselijke naam Van wijken weten. Een label met een dubbele betekenis: het is belangrijk om als gemeente je wijk te kennen, te weten hoe die in elkaar zit én als gemeente moet je kunnen ‘wijken’ (een stapje opzij doen) om bewoners de ruimte te geven voor eigen oplossingen. Dat was in de praktijk nogal pionieren, vertelde de wethouder, zowel voor de wijkbewoners als voor de gemeente – en het leidde soms tot dilemma’s. Lauriks noemde het jeugdbeleid als voorbeeld: ‘Dan heb je als gemeente geheel democratisch besloten tot een nieuw jeugdbeleid en dan willen mensen het net even anders oplossen in de eigen wijk. Is dat erg?’
Hiermee schetst hij het spanningsveld dat kan ontstaan tussen ‘bottom-up’ en ‘top-down’. Bottom-up is een belangrijke kracht van wijkgericht werken. Een aanpak door en voor bewoners uit de wijk zorgt niet alleen voor allerlei goede initiatieven maar ook voor draagvlak voor verandering. Tegelijkertijd valt niet te ontkennen dat wijkaanpak óók een interventie van boven is. Kwetsbare wijken vragen om structureel investeren op het gebied van kansen, leefbaarheid en veiligheid. Alle wijken in Nederland krijgen bovendien de komende jaren te maken met een ingrijpende ‘wederombouw’ op het gebied van bijvoorbeeld wonen, energie en mobiliteit (de term komt uit de nieuwe contourennotitie Nota Ruimte).
De wisselwerking tussen bottom-up en top-down is dus essentieel! Maar hoe zorgen we dat de twee elkaar daadwerkelijk helpen en – misschien wel vooral – dat de macht van top-down niet zo sterk is dat het de energie van bottom-up overheerst of belemmert? Zelfs met goede bedoelingen kan de overheid de plank flink misslaan. Want zoals Ghandi al zei: 'Whatever you do for me but without me, you do against me'.
Overheden werken steeds meer en beter in de wijk, maar slechts een deel van die overheid is echt wijkgericht. Voor veel ambtenaren, bestuurders en organisaties is de wijk letterlijk en figuurlijk ‘ver weg’. Goede wijkinitiatieven en bevlogen wijkambtenaren zijn leuk, maar het werkt maar half als andere gemeenteambtenaren of andere overheden met knellende regels en doorkruisende beleidsagenda’s wijkinitiatieven frustreren of onmogelijk maken. Wijkgericht werken gaat dus niet alleen om wat je in de wijk doet, maar ook om de verbinding met de rest van het systeem. Maar hebben we wel mechanismen ingebouwd die ‘het systeem’ gevoelig maken voor wat er in wijken (en mensenlevens) gebeurt?
De Haagse beleidsadviseur armoede & schulden en Trouw-columnist Emine Uğur benadrukte tijdens de talkshow bijvoorbeeld dat we in het systeem menselijk contact en ervaringskennis moeten inbrengen. 'En we moeten stoppen met mensen gelijk behandelen,’ stelde ze scherp. En nee, dit was geen oproep tot discriminatie – wél een oproep tot ruimte voor maatwerk en tot écht contact. ‘En niet alleen digitaal. Je kunt mensen pas echt helpen als je ze ziet.’ Wethouder Lauriks, van huis uit jurist, sloot zich aan bij haar oproep. ‘Gelijke gevallen moet je gelijk behandelen, maar ongelijke gevallen mag je ongelijk behandelen.’ Gemeenten moeten niet te bang zijn voor precedentwerking, stelde hij. Maatwerk is dus wel degelijk mogelijk, als je er maar eerlijk en open over bent.
Succesvol werken in de wijk draait dus om de menselijke maat en om persoonlijk contact. Tijdens de Dag van de Stad deden ook Bert van den Hurk en Elly Wolf hun verhaal. Als medewerkers van woningbouwcoöperatie Talis in Nijmegen waren ze al jarenlang betrokken bij de bewoners van achterstandswijk De Kolping. Die goede relaties betaalden zich uit toen de wijk een aantal jaren geleden op de schop moest. Zij wisten de bewoners mee te krijgen in de plannen en bleken niet te beroerd om zo nodig zelf de handen uit de mouwen te steken, zoals ook te zien was in de documentaireserie die Hester van Dijk maakte over de renovatie van deze wijk.
Bert verzon zelfs een ingenieuze oplossing voor het verhuizen van de koikarpers van een van de bewoners. Deze oplossing – en de bijbehorende scène in de Kolping documentaire – staan wat mij betreft zó symbool voor het werken in de wijk en de systeemdynamiek die daarbij komt kijken, dat ik er volgende week een aparte nieuwsbrief aan wijd. Stay tuned…
Rond de wijkaanpak wordt enorm veel bedacht/geschreven/ontwikkeld. Een paar tips vanuit verschillende invalshoeken:
Wil je deze berichten direct in je mailbox ontvangen? Schrijf je dan via onderstaande knop in voor de CXO inspiratie-nieuwsbrief.
Agenda Stad en diens CXO zijn door een jury geselecteerd als overheidsinnovatie voor de Digital Kick-Off Day van het Creative Bureaucracy Festival, een event vol innovatieve overheidspraktijken van over de hele wereld. Zie onderstaande filmpje voor de showcase vanuit Agenda Stad. De andere bijdragen zijn ook te bekijken op YouTube, via onderstaande knop.
"That's why we think the major challenge of this time is to become open, and look outward for collaboration and inspiration."
Door een sterke afrekencultuur zijn we in overheidsland vaak bang om te falen, maar gaan hierdoor juist fouten maken. In deze nieuwsbrief laat ik zien hoe we ons ‘faalbewustzijn’ kunnen versterken en hoe we van fouten bouwstenen kunnen maken voor een oplossing.
Falen is in veel werksettings taboe. We worden geacht om te presteren, en als iets er fout gaat, vinden we het moeilijk om daarvoor uit te komen en ervan te leren. Maar waar gewerkt wordt, worden nu eenmaal fouten gemaakt. Het onvermogen om daar goed mee om te gaan, vergroot de problemen alleen maar - soms met schrijnende gevolgen.
Moeten we falen daarom juist omarmen of zelfs vieren? Rond die gedachte is inmiddels een hele beweging ontstaan. Silicon Valley predikt het motto fail fast, fail often, over de hele wereld worden fuck-up nights georganiseerd, en in ons land bestaat zelfs een ‘Instituut voor Briljante Mislukkingen’. Toch voel ik ongemak bij deze faalverheerlijking. Leren van fouten is goed, maar falen is toch geen doel op zich? Zeker niet als het op organisatie-of systeemniveau gebeurt, met verstrekkende gevolgen.
Het boek The Right Kind of Wrong van Amy Edmondson biedt een verhelderend perspectief op falen. ‘Failing well is hard,’ – goed falen is moeilijk – schrijft ze. Ondersteund met wetenschappelijke inzichten en aan de hand van praktijkvoorbeelden laat de Harvard-professor in management en leiderschap zien dat we falen om verschillende redenen moeilijk vinden. In de eerste plaats druist het in tegen onze aard; instinctief reageren we daarom emotioneel en afwijzend op het falen van onszelf en van anderen. Dit heeft een evolutionaire oorzaak: in de oertijd kon fouten maken je je leven kosten en het kon ertoe leiden dat je stam je verstootte. Ook tegenwoordig zit er nog een sociaal stigma op falen.
Bij de overheid is mede hierdoor sprake van een sterke afrekencultuur. Fouten mogen eigenlijk niet gemaakt worden en als het toch gebeurt, wordt er snel een schuldige aangewezen en een veroordeling uitgesproken. Voormalig topambtenaar Erik Gerritsen stelde in het radioprogramma Spraakmakers dat de overheid hierdoor niet in staat is te leren van eerdergemaakte fouten. ‘Daardoor worden mensen alleen maar terughoudend en reageren ze defensief. Dat staat het leerproces én daadwerkelijke verbeteringen in de weg.’
De ironie is dat de afrekencultuur juist fouten in de hand werkt. Omdat we kleine fouten niet makkelijk toegeven en corrigeren, stapelen ze zich op.
Is falen dan per definitie goed? Edmondson plaatst een belangrijke kanttekening: ‘Some failures are bad, not in the sense of immoral but in the sense of wasteful,’ stelt ze en illustreert dat door drie typen falen te onderscheiden:
Vooral het onderscheid dat Edmondson maakt tussen complex en intelligent falen, maakt veel duidelijk.
Complex falen komen we in het publieke domein veel tegen. Steeds vaker zelfs, als we Edmondson mogen geloven. Fouten maken wil je hier in principe voorkomen. Dat vergt een open en zorgvuldige omgang met de fouten die nou eenmaal gemaakt worden. Nu zien we echter vaak dat de kuur erger is dan de kwaal.
Soms is fouten maken juist de bedoeling. Dit noemt Edmondson intelligent falen. In onbekende situaties kom je zonder experimenteren (en dus ook fouten maken) überhaupt niet verder. Niet voor niets zei Benjamin Franklin over het moeizame proces rond het uitvinden van de gloeilamp: ‘I have not failed, I’ve just found ten thousand ways that won’t work.’ Door het stigma op falen, ontbreekt dergelijke experimenteerruimte binnen de overheid vaak. Terwijl ‘intelligent falen’ ook daar veel kan brengen.
Er worden kansen gemist en dat is zonde. Een raadslid van de gemeente Utrecht vertelde me ooit over de officiële testperiode van een nieuwe tramlijn, een project waarin honderden miljoenen waren gestoken. Er gingen zaken mis tijdens de testritten van de tram, en je zou zeggen: mooi dat dat in een veilige setting zonder passagiers kon worden achterhaald en verholpen. Maar het leidde tot kritische vragen in de raad: hoe kon het dat die tram - die zoveel geld heeft gekost - niet werkt?! Dit voorbeeld laat zien hoe hardnekkig de neiging om foutloos te willen werken in de publieke sector is.
Hoe kunnen we leren van falen, juist ook in complexe situaties?
Edmondson geeft een belangrijke waarschuwing: focus niet op de schuldvraag en de schuldige(n). Vaak heeft een mislukking meerdere oorzaken en heksenjachten om schuldigen aan te wijzen voeden juist de angst om te falen. Beter is het om een werkcultuur te creëren waarin mensen fouten kunnen maken en melden zonder er op te worden afgerekend. Ook pleit Edmondson voor bewustzijn; van onszelf, de situatie en het systeem waarbinnen fouten ontstaan. Pas als we onze eigen reflexen kennen, kunnen we ons gedrag veranderen. En pas zodra we het grotere plaatje en de samenhang tussen zaken zien, vinden we bouwstenen voor oplossingen.
Het klinkt als een goede route op weg naar een ‘verlicht faalbewustzijn’. Succesvol falen als de keuze om – juíst wanneer het moeilijk is – even afstand te nemen, te kijken en te leren.
Meer informatie over Amy Edmondson en haar boek, vind je hier.
‘Polderen houdt de transitie tegen!’
‘Doelmatigheid? Nee, leervaardigheid!’
In mijn CXO nieuwsbrieven zet ik vrijwel altijd voorbeelden uit de praktijk van anderen in de schijnwerpers. Daarmee laat ik zien dat overheidsvernieuwing niet op de tekentafel hoeft te beginnen. Het gebeurt al op allerlei plekken! Plus, zo is mijn filosofie: als we beter voortborduren op elkaars ervaringen, dan komen we écht verder.
Onlangs kreeg ik zelf de spotlight op mijn neus gericht. Online platform Overheid van Nu vroeg mijn mening over allerlei onderwerpen in hun videorubriek ‘overgewaardeerd of ondergewaardeerd’. Wat vind ik van zaken als experimenten, polderen en 'de overheid'?
Het was voor mij een interessante gedachtenoefening. Zo’n twee jaar ben ik nu op verkenning naar vernieuwingen in het openbaar bestuur. Natuurlijk begon ik niet zonder bagage, en inmiddels heb ik heel wat nieuwe puzzelstukjes verzameld over hoe de overheid anders - en meer wendbaar - kan functioneren. In dit interview benoem ik tot wat voor overtuigingen mij dat (tot nu toe) brengt.
Klik hieronder👇 voor het hele item op de website van Overheid van Nu.