Leren overheidsprogramma’s wel genoeg van elkaar? Onlangs woonde ik een inspirerende werksessie bij over Ruimte voor de rivier, het bejubelde programma waarin twee maatschappelijke doelen hand in hand gingen en waarin gelijkwaardig samenwerken de norm was. Gebiedsgerichte programma’s als het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) kunnen hier veel van leren.
Het ‘not-invented-here’ syndroom is een bekend probleem binnen de overheid. Of het nu komt door tijdsdruk, ingewikkelde processen met veel belangen, of gewoon een gebrek aan zicht op wat de buurman doet of deed: we vinden vaak opnieuw het wiel uit in plaats van te leren van de ervaringen en innovaties van anderen. Hierdoor missen we kansen.
Bij het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), dat onder meer het stikstofprobleem moet oplossen, hebben ze dat goed begrepen. Een heuse Transitieschool Landelijk Gebied (TLG), moet ervoor zorgen dat het NPLG wél zijn voordeel kan doen met de ervaring uit andere gebiedsgerichte processen. Bij hun derde werksessie, op 13 februari, stond Ruimte voor de rivier centraal. Ik was erbij en leerde mee.
Drie lessen uit de bijeenkomst:
• Technische overheidsdoelen zijn gebaat bij gekoppelde doelen die veranderingen betekenisvol en tastbaar maken.
• Gelijkwaardig samenwerken tussen overheden onderling, en tussen overheden en inwoners, kan wel degelijk en levert veel op.
• Andermans voorbeeld is nooit 1-op-1 op jouw situatie te plakken, maar het voedt, scherpt en inspireert.
__
Dubbele doelstelling, dubbele kansen
In de winter van 1995 stond het water in onze rivieren zo hoog dat overstromingen dreigden. Honderdduizenden mensen werden geëvacueerd. Het liep met een sisser af, maar waterveiligheid stond vanaf dat moment hoog op de politieke agenda. Alleen dijken verhogen was niet de oplossing, besefte men. Dit leidde tot het programma Ruimte voor de rivier dat liep van 2006 tot 2019. Inmiddels staat het programma te boek als een succesverhaal. Het is binnen de planning en budget afgerond en er was sprake van goede samenwerking tussen Rijk, regio’s en inwoners.
Kenmerkend voor het programma was de dubbele doelstelling: waterveiligheid én ruimtelijke kwaliteit. Had men alleen voor het technische doel waterveiligheid gekozen, dan was dit een gemiste kans geweest. Waterveiligheid was weliswaar belangrijk, maar niet erg tastbaar voor mensen. Het was er immers vooral op gericht om iets (overstromingen) te voorkomen. Door het te koppelen aan ruimtelijke kwaliteit konden betrokken partijen positief, concreet en zichtbaar bijdragen aan het mooier achterlaten van de gebieden voor volgende generaties. De tweede doelstelling maakte de veranderingen betekenisvol en iets waar mensen voor wilden lopen. Het genereerde daarmee lokale betrokkenheid en draagvlak.
Een andere slimme vondst in het programma was het zogenoemde ‘omwisselbesluit’: het Rijk formuleerde plannen en doelen op hoofdlijnen, nodigde regio’s uit om lokaal met creatieve voorstellen en alternatieven te komen en hield de mogelijkheid open zijn eigen plannen om te wisselen voor een betere, lokale invulling. Deze formule zette iedere bestuurslaag in haar kracht – het Rijk coördinerend en richtinggevend, de regio’s creatief en ondernemend. Het leverde iconische projecten op, zoals het prijswinnende nieuwe stadseiland Veur-Lent in Nijmegen.
Rijk en regio’s werkten gelijkwaardig samen
Het omwisselbesluit was bovendien een schoolvoorbeeld van gelijkwaardigheid in de samenwerking tussen Rijk (betrokken ministeries en Rijkswaterstaat) en regio’s (provincies, waterschappen, gemeenten). Die gelijkwaardigheid was in het hele proces van Ruimte voor de rivier verankerd. Van begin af aan werden de regio’s betrokken, wat leidde tot één gedeelde ambitie. Rijk en regio’s verzorgden bovendien samen de dataverzameling en opereerden zo op basis van dezelfde feiten.
Betrokken bewindspersonen gaven het goede voorbeeld door vertrouwen te tonen en ruimte te geven. Het Rijk hielp de regionale bestuurders bij het bepalen en uitvoeren van de maatregelen door het delen van technische expertise en denkkracht, het toetsen van voortgang, opleiding van professionals en door algemene procesbewaking.
Dit klinkt allemaal mooi, maar dat wil niet zeggen dat het altijd gemakkelijk was. ‘Samenwerken is hard werken’ luidde niet voor niets de titel van een deelevaluatie van het programma. Zo’n intensieve en gelijkwaardige samenwerking ontstaat immers niet zomaar, het vraagt om een zorgvuldig proces en een gezamenlijke inspanning. Dat is niet erg, zolang bij alle partijen de wil bestaat om er samen uit te komen. Dit was bij Ruimte voor de rivier steeds het geval.
“Als het dan moet, dan moet het ook goed”
Ruimte voor de rivier vroeg om ingrijpende veranderingen in het gebied en zeker in het begin riep dat bij inwoners weerstand op. Ook met hen is in de meeste gevallen een zorgvuldig en open samenwerkingsproces doorlopen. Uitgangspunten: vertrouwen opbouwen, goed luisteren, maar ook helder zijn over wat er moet gebeuren. Vragen wat de ander nodig heeft en onder welke condities hij/zij mee wil doen. Dit heeft geleid tot goede, gedragen resultaten.
Een mooi voorbeeld zijn de eerdergenoemde maatregelen langs de Waal bij Lent (Nijmegen). Pim Nijssen was daar als omgevingsmanager verantwoordelijk voor de contacten met inwoners. Hij ontmoette aanvankelijk de nodige weerstand en scepsis (‘daar heb je weer zo’n adviseur’) maar wist gaandeweg een vertrouwensband op te bouwen. Hij werkte aan geloofwaardigheid en vertrouwen door afspraken na te komen, eerlijk te vertellen wat er moest gebeuren en zo nodig een specialist mee te nemen voor een toelichting.
Hoewel zowel gemeente als inwoners aanvankelijk hun bedenkingen hadden bij de Ruimte voor de rivier plannen, ontstond mede dankzij het hierboven beschreven proces de houding “als het dan moet, dan moet het ook goed”. In de intensieve samenwerking tussen gemeenten en inwoners kwam een flinke dosis creativiteit en zelfverzekerdheid los. Het resultaat: eigen plannen die sterk waren verbonden aan de gevoelde regionale identiteit. Den Haag bood hier de ruimte voor.
Leren van Ruimte voor de rivier?
Hoe toepasbaar zijn deze succeservaringen bij het Nationaal Programma Landelijk Gebied en bij andere gebiedsgerichte programma’s?
Ruimte voor de rivier en NPLG verschillen behoorlijk van elkaar. Ruimte voor de rivier was een in beginsel sectoraal programma – waterveiligheid – met de toevoeging van een tweede doelstelling: ruimtelijke kwaliteit. De opgave was technisch eenduidig en er was bestuurlijke overeenstemming over wat er moest gebeuren. NPLG is veel breder georiënteerd (niet alleen reductie stikstof, maar een nieuwe omgang met bodem, water, natuur) en vraagt om een echte transitie, een diepgaande verandering in zowel denken, organiseren als handelen. Het debat hierover is sterk gepolitiseerd en gepolariseerd. Overeenstemming over de uitgangspunten is er (nog) niet, laat staan over de oplossingen.
Door deze verschillen is de aanpak van Ruimte voor de rivier niet 1-op-1 te kopiëren naar NPLG. Wel biedt het een streefbeeld, een wenkend perspectief. Het laat vanuit de praktijk de meerwaarde zien van het verbinden van technische met meer generatieve doelstellingen, en van het gelijkwaardig samenwerken tussen overheden onderling, en tussen overheden en inwoners.
Met de recente uitslagen van de provinciale statenverkiezingen - en de ingewikkelde interbestuurlijke verhoudingen die daardoor in het verschiet liggen - kan het lijken alsof zo’n streefbeeld ver weg is. Maar we kunnen het ook omdraaien: het is noodzakelijker en urgenter dan ooit. Ruimte voor de rivier was een leerschool voor samenwerken, en nu zullen we wellicht nog harder moeten werken om te laten zien waar overheden en inwoners samen positief toe in staat zijn. Durven we het aan?
💡 Tip
André Schaminée schreef recent een inzichtelijk essay over het effectief werken aan transities, waaronder de transitie in het landelijk gebied.
📬 Inschrijven?
Wil je deze berichten direct in je mailbox ontvangen? Schrijf je dan via onderstaande knop in voor de CXO inspiratie-nieuwsbrief. De eerstvolgende brief komt volgende week uit en staat helemaal in het teken van interbestuurlijk samenwerken. Met als centrale vraag: wat zouden overheden kunnen leren van de octopus? 🐙🤔
In de vorige nieuwsbrief stond ik al even stil bij Bert en Elly, medewerkers van een Nijmeegse woningcorporatie, die dankzij hun goede band met de bewoners van de Kolping de ingrijpende renovatie van deze volkswijk in goede banen wisten te leiden. In deze nieuwsbrief gaan we in op de kracht van hun aanpak en wat we daarvan kunnen leren bij wijkgericht werken.
In de KRO-NCRV-documentaire De Kolping: een volkswijk in renovatie zien we hoe Bert van woningcorporatie Talis een stel op leeftijd helpt om hun geliefde koikarpers te verhuizen. De actie lijkt onbeduidend, maar laat wijkgericht werken pur sang zien. Het stel is compleet vergroeid met de koikarpers, en zonder hun vissen willen ze geen stap verzetten, niet in hun hoofd en ook niet richting hun nieuwe woning.
Maar daar is Bert. Die krijgt de bewoners wél mee. Hij heeft een tuinslang en een waterpomp geregeld, een grijze kliko om de vissen mee te verplaatsen. Hij heeft zelfs een eigen ‘wisselwoning’ voor de vissen georganiseerd: een tweedehands zwembad van Marktplaats. Collega Elly fronst haar wenkbrauwen: meedenken is mooi, maar dit gaat wel erg ver. Bert neemt het echter op voor Joop en Bets, ‘Ze komen niet verder en dan stagneert het.’ Het hoort misschien niet bij zijn taak, erkent hij, ‘maar daar trek ik toch mijn eigen plan in’.
In een volgend shot zien we bewoner Joop naast een leeg zwembad. Hè, wat is er gebeurd? De vissen blijken weer ‘terug naar huis’. Omdat hun vissen al gebruik maakten van de tuin van de wisselwoning, moesten Joop en Bets van de woningcorporatie een contract tekenen voor het gebruik van de wisselwoning. Daar voelden ze niets voor, want zelf woonden ze er immers nog niet.
Joop en Bets moeten verhuizen, maar niet zonder de koikarpers | De Kolping - YouTube
In de wereld van woningcorporaties is het koikarperfilmpje inmiddels alom bekend. Het heeft er eenzelfde status verworven als de legendarische reclamespot over de paarse krokodil: een moeder en dochter komen een vergeten opblaaskrokodil ophalen, maar hoewel die krokodil achter de receptionist staat, laat deze de moeder eerst allerlei formulieren invullen. Het motto van de adverterende verzekeraar: weinig rompslomp is wel zo prettig.
Ook het koikarperfilmpje stelt rechtlijnigheid en bureaucratie aan de kaak. Was het nou echt nodig om Joop en Bets een contract te laten tekenen terwijl op dat moment alleen hun vissen verhuisd werden? De corporatie had hier best af kunnen wijken van de eigen regels, mits ze er open en transparant over waren tegenover andere bewoners. Anders krijg je scheve ogen.
Het filmpje laat zien dat de flexibiliteit van een goedwillende (wijk)medewerker (Bert) alleen werkt, als ook de rest van het systeem (de woningcorporatie en andere partijen) daarop is ingesteld. In de vorige nieuwsbrief schreef ik al over het belang van het verbinden van wijkwerk met de rest van het systeem.
Het koikarperfilmpje laat nog iets anders zien: investeren in goede contacten in de buurt is essentieel om vertrouwen te winnen. In een volkswijk als de Kolping zijn bewoners erg afhankelijk van allerlei instanties en (misschien wel daardoor) ook heel wantrouwig. Mensen vertrouwen ze, instanties niet. Dat blijkt ook in de documentaire: bewoners klagen tegen Bert en Elly over de woningbouwcorporatie en lijken vergeten te zijn dat diezelfde Bert en Elly daar ook voor werken. De kracht van Bert en Elly is dat ze al lang rondlopen in de Kolping, de bewoners zonder vooroordelen tegemoet treden, hun taal spreken en eerlijk zijn.
In de documentaire lijken Bert en Elly soms zelf bijna een getrouwd stel. Zoals ook uit het vissenvoorbeeld bleek, is hun kracht dat ze elkaar aanvullen en scherp houden. Bert is grenzeloos betrokken in de buurt, Elly bewaakt de grenzen en zorgt voor de verbindingen tussen de wijk en de rest van ‘het systeem’. Want goede contacten met bewoners zijn mooi, maar het afstemmen van hun wensen en bezwaren met bijvoorbeeld de gemeente en de aannemer is minstens zo belangrijk.
Achter de schijnbaar spontane aanpak van Bert en Elly zitten doordachte strategieën. Voorafgaand aan het project pasten ze bijvoorbeeld hun eigen variant op de zoet-zuur-zout-bitter-methode toe. De eerste stap, het ‘zoet’, bestaat vooral uit ‘geven-geven-geven’. Een voorbeeld zijn de nieuwe schuttingen die de bewoners kregen. De volgende stap, ‘zuur’, bestaat uit oud zeer ophalen: waar lopen bewoners tegenaan, wat zit ze dwars? Na deze stap kan iedereen met een schone lei beginnen aan het ‘zout’, in dit geval het renovatieproject.
In een proces waarbij de kosten voor de baten uitgaan heeft iedereen profijt van zo’n aanpak. Door te investeren in de relaties wordt de hinder voor bewoners geminimaliseerd en de woningcorporatie hoeft hierdoor minder conflicten uit te vechten en krijgt minder procedures aan de broek. Bert en Elly kregen dan ook alle vrijheid van Talis. Zelfs over het verhuizen van de karpers kreeg Bert geen kritische vragen van zijn werkgever.
Wat leren we hiervan? Een systeem dat perfect staat afgesteld op alles wat een wijk en mensen nodig hebben, bestaat niet. Wat wél werkt zijn organisaties die zichzelf wijkgericht en flexibel organiseren en openstaan voor signalen uit de praktijk. En wat ook werkt zijn mensen die menselijke interactie vooropzetten, zoals Bert en Elly in hun omgang met de bewoners van de Kolping en, als ‘getrouwd stel’, ook met elkaar – respecterend dat er verschillen en spanningen zijn, maar ook altijd op zoek naar manieren om er gezamenlijk uit te komen. Zo voorkomen we dat de koikarper een paarse krokodil wordt.
De beelden in deze nieuwsbrief komen uit De Kolping: een volkswijk in renovatie. De hele serie is terug te zien op NPO Start.
Wil je deze berichten direct in je mailbox ontvangen? Schrijf je dan via onderstaande knop in voor de CXO inspiratie-nieuwsbrief.
Je kunt nog zoveel mooie wijkinitiatieven hebben en bevlogen wijkambtenaren in een wijk zetten; als de verbinding met de rest van de overheid en betrokken organisaties - kortom met ‘het systeem’ - ontbreekt, dan werkt het maar half.
De afgelopen Dag van de Stad, op 9 oktober in Arnhem, stond in het teken van wijken. Een actueel thema, want ‘de wijk’ als plek van overheidshandelen is (weer) helemaal in. Zelf nam ik als tafeldame deel aan een door mij geïnitieerde talkshow over wijkgericht werken. Daar vroeg ik me hardop af: wijkgericht werken klinkt intuïtief waardevol, maar wat vraagt het van de overheid en wat maakt het ook uitdagend?
Drie lessen bleven bij mij hangen:
Tijdens de talkshow vertelde wethouder Mark Lauriks over de Arnhemse wijkaanpak met de toepasselijke naam Van wijken weten. Een label met een dubbele betekenis: het is belangrijk om als gemeente je wijk te kennen, te weten hoe die in elkaar zit én als gemeente moet je kunnen ‘wijken’ (een stapje opzij doen) om bewoners de ruimte te geven voor eigen oplossingen. Dat was in de praktijk nogal pionieren, vertelde de wethouder, zowel voor de wijkbewoners als voor de gemeente – en het leidde soms tot dilemma’s. Lauriks noemde het jeugdbeleid als voorbeeld: ‘Dan heb je als gemeente geheel democratisch besloten tot een nieuw jeugdbeleid en dan willen mensen het net even anders oplossen in de eigen wijk. Is dat erg?’
Hiermee schetst hij het spanningsveld dat kan ontstaan tussen ‘bottom-up’ en ‘top-down’. Bottom-up is een belangrijke kracht van wijkgericht werken. Een aanpak door en voor bewoners uit de wijk zorgt niet alleen voor allerlei goede initiatieven maar ook voor draagvlak voor verandering. Tegelijkertijd valt niet te ontkennen dat wijkaanpak óók een interventie van boven is. Kwetsbare wijken vragen om structureel investeren op het gebied van kansen, leefbaarheid en veiligheid. Alle wijken in Nederland krijgen bovendien de komende jaren te maken met een ingrijpende ‘wederombouw’ op het gebied van bijvoorbeeld wonen, energie en mobiliteit (de term komt uit de nieuwe contourennotitie Nota Ruimte).
De wisselwerking tussen bottom-up en top-down is dus essentieel! Maar hoe zorgen we dat de twee elkaar daadwerkelijk helpen en – misschien wel vooral – dat de macht van top-down niet zo sterk is dat het de energie van bottom-up overheerst of belemmert? Zelfs met goede bedoelingen kan de overheid de plank flink misslaan. Want zoals Ghandi al zei: 'Whatever you do for me but without me, you do against me'.
Overheden werken steeds meer en beter in de wijk, maar slechts een deel van die overheid is echt wijkgericht. Voor veel ambtenaren, bestuurders en organisaties is de wijk letterlijk en figuurlijk ‘ver weg’. Goede wijkinitiatieven en bevlogen wijkambtenaren zijn leuk, maar het werkt maar half als andere gemeenteambtenaren of andere overheden met knellende regels en doorkruisende beleidsagenda’s wijkinitiatieven frustreren of onmogelijk maken. Wijkgericht werken gaat dus niet alleen om wat je in de wijk doet, maar ook om de verbinding met de rest van het systeem. Maar hebben we wel mechanismen ingebouwd die ‘het systeem’ gevoelig maken voor wat er in wijken (en mensenlevens) gebeurt?
De Haagse beleidsadviseur armoede & schulden en Trouw-columnist Emine Uğur benadrukte tijdens de talkshow bijvoorbeeld dat we in het systeem menselijk contact en ervaringskennis moeten inbrengen. 'En we moeten stoppen met mensen gelijk behandelen,’ stelde ze scherp. En nee, dit was geen oproep tot discriminatie – wél een oproep tot ruimte voor maatwerk en tot écht contact. ‘En niet alleen digitaal. Je kunt mensen pas echt helpen als je ze ziet.’ Wethouder Lauriks, van huis uit jurist, sloot zich aan bij haar oproep. ‘Gelijke gevallen moet je gelijk behandelen, maar ongelijke gevallen mag je ongelijk behandelen.’ Gemeenten moeten niet te bang zijn voor precedentwerking, stelde hij. Maatwerk is dus wel degelijk mogelijk, als je er maar eerlijk en open over bent.
Succesvol werken in de wijk draait dus om de menselijke maat en om persoonlijk contact. Tijdens de Dag van de Stad deden ook Bert van den Hurk en Elly Wolf hun verhaal. Als medewerkers van woningbouwcoöperatie Talis in Nijmegen waren ze al jarenlang betrokken bij de bewoners van achterstandswijk De Kolping. Die goede relaties betaalden zich uit toen de wijk een aantal jaren geleden op de schop moest. Zij wisten de bewoners mee te krijgen in de plannen en bleken niet te beroerd om zo nodig zelf de handen uit de mouwen te steken, zoals ook te zien was in de documentaireserie die Hester van Dijk maakte over de renovatie van deze wijk.
Bert verzon zelfs een ingenieuze oplossing voor het verhuizen van de koikarpers van een van de bewoners. Deze oplossing – en de bijbehorende scène in de Kolping documentaire – staan wat mij betreft zó symbool voor het werken in de wijk en de systeemdynamiek die daarbij komt kijken, dat ik er volgende week een aparte nieuwsbrief aan wijd. Stay tuned…
Rond de wijkaanpak wordt enorm veel bedacht/geschreven/ontwikkeld. Een paar tips vanuit verschillende invalshoeken:
Wil je deze berichten direct in je mailbox ontvangen? Schrijf je dan via onderstaande knop in voor de CXO inspiratie-nieuwsbrief.
Werken vanuit wijken (en gebieden), hoe kan de overheid dat doen?
Maandag 9 oktober spreek ik met Arhemse wethouder Mark Lauriks, Trouw columnist Emine Ugur, documentairemaker Hester van Dijk (van ‘de Kolping: een volkswijk in renovatie’) en wijkontwikkelaar Berry Kessels over werken in en vanuit de behoeften van de wijk en diens bewoners op de Dag van de Stad.
De wijkaanpak (of wijkgericht of gebiedsgericht werken, hoe je het wil noemen) is weer booming. Gemeenten investeren in hun wijken, landelijk worden 20 ‘focusgebieden’ gesteund, en intellectueel wordt er van alles over het onderwerp geschreven. Maar wat vraagt zo’n aanpak? Wat maakt of breekt een wijk? Wat hebben mensen, juist ook in kwetsbare wijken, nodig van de overheid en wat zeker niet?
Op het congres geven mensen als Carlos Moreno (’15 minute city’), Danielle Braun dr. (corporate antropoloog) en Maarten A. Hajer (‘neighborhoods for the future’) lezingen en staan allerlei gave excursies naar Arnhemse wijken op het programma. Oftewel een dag in het teken van ‘de stad van dichtbij’.
Naderhand schrijf ik een CXO-nieuwsbrief over het onderwerp. Heb je tips voor waar ik naar moet kijken? Zeer welkom!
*Foto van Dag van de Stad 2022